carré

carré¹ [kaaree]

〈m.〉

1 vierkant ⇒ veld 〈van schaakbord, dambord〉

2 vierkante hoofddoek

3 vierkant oppervlak ⇒ vierkant stuk

4 〈leger〉carré ⇒ vierkantige slagorde

5 〈scheepvaart〉messroom ⇒ longroom

6 〈wiskunde〉kwadraat ⇒ tweede macht

7 tuinbed

♦voorbeelden:

3    carrés de lard • dobbelstenen spek

      carré de mouton • ribstuk 〈van schaap〉

      〈tennis〉 carré de service • servicevak

5    carré des officiers • officiersmess

6    carré magique • magisch kwadraat

      élever au carré • in het kwadraat verheffen

————————

carré² [kaaree]

〈bijvoeglijk naamwoord〉

1 vierkant ⇒ vierkantig, kwadraat

2 hoekig ⇒ breed, groot

3 vierkant ⇒ duidelijk, beslist

♦voorbeelden:

1    mètre carré • vierkante meter

      nombre carré • getal in het kwadraat

      racine carrée • vierkantswortel

2    aux épaules carrées • breedgeschouderd

      mât carré • razeil

3    tête carrée • koppig iemand

      être carré en affaires • eerlijk in zaken zijn

  → trait

1. m

1) vierkant

2) veld [schaakbord]

3) carré [leger]

4) kwadraat, tweede macht [wiskunde]

5) tuinbed

2. adj

1) vierkant

2) hoekig

3) duidelijk

Dictionnaire français-néerlandais. 2013.